Algemeen De eerste dagen zijn belangrijk. Vaak weet de AN niet wat de gewoonten zijn. Een duidelijke structuur biedt allen maar voordelen. Goed begonnen is half gewonnen… Wanneer een AN voor het eerst in de klas komt, kunnen we hem in de eerste fase plaatsen: de gewenningsfase of ook wel de stille fase. Bij deze fase moet het kind wennen aan een nieuwe omgeving met een nieuwe taal, nieuwe mensen, nieuwe cultuur en nieuwe gewoonten. Communicatie via taal is nog niet mogelijk. Cruciaal is dat het kind zich op zijn gemak voelt en hiervoor gaan we beroep doen op de non-verbale communicatie zoals lichaamstaal en mimiek. De duur van deze fase is voor elk kind verschillend. Het is belangrijk dat de leerkracht na een paar dagen alle nieuwkomers even samen opvangt. Dit geeft een gevoel van verbondenheid.
Aandachtspunten
De AN leerlingen moeten het grootste deel van de tijd in de heterogene groep zijn. Op die manier kunnen ze profiteren van het taalaanbod van de Nederlandstalige leerlingen. In deze groep hebben leerkrachten ook minder de neiging om hun taalaanbod te vereenvoudigen.
Als AN’s apart genomen worden, werkt dit het best een kleine groep van twee tot vier leerlingen. Op die manier krijgen ze veel aandacht, veel spreekkansen en feedback van de leerkracht.
De activiteiten moeten uitdagend en van een goed niveau zijn. Activiteiten voor AN’s zijn vaak sterk vereenvoudigd, terwijl uitdagende en motiverende opdrachten nodig zijn.
Differentiatie zorgt voor extra ondersteuning van de AN. Dit kan bijvoorbeeld door een taak aan te passen, de beurtverdeling zo te sturen dat minder taalvaardige leerlingen veel aan bod komen of door individuele ondersteuning te geven tijdens gewone lessen.
Taalsuggesties
Welke didactiek is geschikt in de verschillende fasen?
Tips in de klas
Maak direct duidelijk wat de dagelijkse gewoonten zijn. Doe ze voor, laat ze voordoen of gebruik afbeeldingen.
Laat de anderstalige vanaf het begin zoveel mogelijk meedoen en met dezelfde materialen als anderen.
Laat de eerste lessen op dezelfde manier verlopen. De structuur is heel belangrijk. Gouden tip: maak een lessenrooster per leerling.
De leeromgeving is ook belangrijk. Zorg voor veel taalprikkels in de klas. Zo kan je overal woordkaartjes ophangen. Maak er een talig moment van: laat hen zelf de woorden schrijven, uitknippen en ophangen.
Wissel de activiteiten af, maar vergeet niet rustpauzes in te lassen. De gewenningsfase is een erg vermoeiende periode voor deze kinderen.
Als je merkt dat een anderstalige iets kan wat anderen niet kunnen of anders doen, maak daar dan ook gebruik van. Zelfvertrouwen kan gewonnen worden met dingen waar niet per se taal voor nodig is. Combineer dit met talige elementen. Dit soort zelfvertrouwen is de fundering voor later.
Stel geen lagere eisen aan anderstalige dan aan andere leerlingen of verder de regels niet. Geef hen ook bepaalde verantwoordelijkheden in de klas.
Zorg af en toe voor zelfstandig werk waarbij kinderen succeservaringen kunnen opdoen. Door hen bijvoorbeeld een kleine computeroefening of tekening te laten maken of enkele woorden in hun taal te laten opschrijven.
Let goed op de lichaamstaal van de anderstalige: wil hij wat aandacht of net liever niet, is hij bang.
We werken met thema’s zodat de grote lijnen van de planning al vastliggen, maar het is toch elke week weer kijken naar wat er nog stroef verloopt en wat ze goed kunnen. Je past steeds de lessen aan. Soms hoor je ze over iets praten en merk je dat er een woord of een zin niet juist wordt gebruikt. Als leerkracht ga je daar eerst op in. Dan is het probleem al weggewerkt.
Houd er altijd rekening mee dat sommige zaken niet vertrouwd zijn voor de AN of een andere betekenis hebben: feesten, heksen, piraten, vieruutje, vakantie, schoolreis, …
Maak een bundeltje klaar voor de AN die naar de reguliere klas terugkeert. Zo kan de leerling zelfstandig verderwerken indien de leerkracht dit raadzaam vindt, bijvoorbeeld als de AN niet stil kan zitten of analfabeet is. Maar vaak is er geen enkel probleem.