Meertaligheid
40 – 60 % van de wereldpopulatie is twee- of meertalig. Er bestaan ongeveer 7000 levende talen en 10.000 verschillende culturen in de wereld waarbij de meest gesproken talen Chinees, Engels en Spaans zijn. Ook in België is meertaligheid een veelvoorkomend fenomeen. Zo heeft meer dan 20 % van de Belgische bevolking een buitenlandse wortel en groeit 15 % van de kinderen in het Vlaamse basisonderwijs en 10 % in het secundair onderwijs op in een andere taal dan het Nederlands. Meertaligheid is dus de nieuwe realiteit. Maar wat is meertaligheid nu precies? Volgens Kessler (1984) is een kind meertalig wanneer het zich regelmatig en met gemak kan bedienen van twee of meer talen in zijn dagelijkse leefwereld, op een manier die past bij zijn leeftijd. Daarnaast is een volwassenen pas meertalig te noemen wanneer hij/zij zich regelmatig en met gemak kan bedienen van twee of meer talen in alle regelmatig voorkomende communicatieve situaties.
Bij een meertalige taalverwerving is verder het vooral belangrijk om rekening te houden met het wederzijds verband dat bestaat tussen taal en cultuur. Taal kan immers gezien worden als een verbale expressie van cultuur die wordt gebruikt om overgedragen cultuur en culturele banden te behouden. De cultuur beïnvloedt ook de taal van het kind. Zo zal de woordenschatontwikkeling van elk kind verschillen op basis van bijvoorbeeld voedingsgewoonten, gebruikelijke opvattingen en veronderstellingen in een specifiek land. Tweetalige kinderen staan dus voor een dubbele uitdaging: het leren van talen en culturen. Het is dan ook vanzelfsprekend dat u als leerkracht of logopediste hier rekening mee moet te houden. |
Meertalige taalontwikkeling
Uitgaande van de definitie van een meertalig kind, kunnen we twee verschillende typen in de meertalige taalontwikkeling onderscheiden:
Simultane taalontwikkeling
Bij de simultane taalontwikkeling (figuur 2) groeit het kind op met twee of meer moedertalen. Er is dan in het primaire opvoedingsmilieu van het kind een permanent taalaanbod van verschillende talen. Het kind leert dan m.a.w. meerdere talen vanaf de geboorte en komt dus gelijktijdig in contact met deze talen. Deze kinderen ontwikkelen voor elke taal een apart taalsysteem en doorlopen ongeveer dezelfde fasen in de taalontwikkeling als hun ééntalige leeftijdsgenoten. Voor jonge kinderen (tot ongeveer 7 jaar) is het, op basis van de neuroanatomische en neurobiologische eigenschappen van de hersenen, heel goed mogelijk om twee moedertalen te leren. Dit is te verklaren door de overvloed aan hersencellen en de mogelijkheden van deze hersencellen om synapsen te vormen, waardoor hersencellen prolifereren, differentiëren en migreren tot functionele (taal)systemen. Zelfs kinderen met bijvoorbeeld het syndroom van Down zijn in staat om meerdere talen te leren. Zij hebben anderzijds wel meer tijd nodig om dit taalproces te voltooien in vergelijking met andere kinderen. Net zoals bij eentaligen zijn er natuurlijk snellere en langzamere kinderen, maar de globale indruk bij simultane meertaligheid is dat hetzelfde ontwikkelingsverloop wordt gevolgd als wanneer er één taal wordt geleerd. De verschillende stadia uit het eentalige taalontwikkelingsproces zijn dan ook goed herkenbaar (figuur 1). Hierbij moet opgemerkt worden dat deze stadia gebaseerd zijn op wat men het gemakkelijkst kan onderzoeken: namelijk de actieve taalproductie. Tussen 5 en 7 jaar zal het kind meestal ook de taal en de persoon loskoppelen. Tot die tijd is het belangrijk dat beide talen door personen of situaties van elkaar onderscheiden worden. Het kind moet dus duidelijk weten op welke momenten de verschillende talen gesproken worden. Verder beheerst het eentalig opgevoede kind de basisregels van de moedertaal tussen 5 en 7 jaar. Het beheersen van alle syntactische constructies en hun uitzonderingen loopt tot op een leeftijd van ongeveer 9 tot 10 jaar. Ook bij tweetalige kinderen worden de basisbeheersing en de verfijnde beheersing rond dezelfde twee tijdstippen geplaatst. Wel moet men er rekening mee houden dat de woordenschat in elk van beide talen afzonderlijk toch wat minder uitgebreid zal zijn dan die van eentalige leeftijdsgenoten. Precies daardoor zouden tweetalige kinderen in het algemeen ook iets trager lezen, omdat ze eigenlijk steeds tussen meer woorden moeten kiezen. Hierdoor kan het kind tijdens de basisschoolperiode aanvankelijk wat moeizamer vorderen, wanneer het in een klas van eentaligen wordt geplaatst. |
Successieve of sequentiële taalontwikkeling
Bij de sequentiële of successieve taalontwikkeling (figuur 3) leert het kind vanaf de geboorte de basis van hun moedertaal en wordt het pas op een later tijdstip geconfronteerd met een bijkomende taal/talen. Eerste vraag die rijst is: wat is op een later tijdstip? Omwille van de grote spreiding in snelheid van de eerste taalontwikkeling is elke chronologische leeftijdsgrens een onvast criterium. Successieve taalontwikkeling zou dus gedefinieerd kunnen worden op basis van het bereikte niveau in de eerste taal. In de praktijk legt men meestal de grens bij de leeftijd van 3 jaar. Bij de sequentiële of successieve taalontwikkeling doorloopt het kind opnieuw dezelfde fases als bij de taalverwerving van de moedertaal (figuur 1) maar slaat het enkele stappen over. Dit komt doordat het kind zich baseert op de kennis van de eerste taal. De kennis van de eerste taal vormt dus de basis voor het aanleren van woordenschat en grammatica in de tweede taal. De tweede taal kan bij deze kinderen verworven worden in een natuurlijke omgeving (onderdompeling of immersie) of in een situatie waar er speciale leerhulp is (bv. op school). Beide vormen kunnen ook gemengd voorkomen. Kinderen van vluchtelingen worden bijvoorbeeld vaak tweetalig in een natuurlijke omgeving. Zij worden losgelaten op een anderstalige speelplaats, of gaan naar een anderstalige peuterspeelzaal en er wordt van hen verwacht dat zij de heersende taal oppikken. Dit is de 'swim-or-sink' methode. Hiermee kunnen begrijpelijkerwijs heel wat emotionele problemen verbonden zijn. Dikwijls valt deze taalshock samen met een cultuurshock: zoals de overgang van een agrarisch naar een stedelijke omgeving, of van een Afrikaanse naar een Europese cultuur. Leerhulp bij de tweedetaal ontwikkeling kan daarnaast verschillende vormen aannemen. Soms is er sprake van een echte leersituatie. Wanneer bij kinderen de onderdompeling in de nieuwe taal tot gevolg heeft dat de oorspronkelijke moedertaal langzaam of snel verdwijnt, spreekt men van attritie of afslijting. Dergelijke uitdoving van de moedertaal kan bij kinderen sneller en drastischer voorkomen dan bij volwassenen. Dit hangt samen met de kritische periode voor taalverwerving. Kinderen leren op deze leeftijd snel talen, maar verliezen ze even snel weer. Ook al dooft de moedertaal niet volledig uit, de hogere status van de nieuwe taal kan ertoe leiden dat die nieuwe taal veel beter ontwikkeld wordt, en de moedertaal op een lager en minder prestigieus pitje voortsuddert. Men spreekt dan van submersie of overspoeling. Als leerkracht of logopediste moet u er rekening mee houden dat deze processen voor emotionele problemen kunnen zorgen. Soms wensen kinderen immers hun band met hun thuisland en thuistaal niet te verbreken. In dat geval dient men de ouders zeker aan te raden om de moedertaal te behouden indien mogelijk. Een taalaanbod met een 50 % - 50 % verhouding is daarbij ideaal om de beide talen te blijven behouden. |
Extra weetjes
|